Marouck   Rasstandaard   De Hollander   Stamboom   Röntgenen

 

De Hollandse Herdershond is een zeldzaam ras, ook in eigen land. Toch moet de Hollandse Herdershond tot aan het eind van de vorige eeuw een bekende verschijning zijn geweest. Uit oude geschriften en van oude schilderijen blijkt dat hij in onze duinen en langs onze dijken een vertrouwd beeld was.
Ook op de zandgronden van Drenthe, de Veluwe, het Gooi en Noord-Brabant werden de schaapkudden vergezeld door onze Hollandse Herdershond. Op veel prentbriefkaarten van schaapskudden, aan het begin van de vorige eeuw heel populair, kunnen we hem in alle drie de variëteiten ontdekken.

Hij behoort tot de hoedende Herdershonden. De herder liep meestal voorop om de weg aan te geven., de schapen volgden hem en de honden zorgden als levende hekwerken dat de schapen zich niet te buiten gingen aan verboden groen. Daartoe draafden ze onafgebroken langs de kudden heen en terug. Deze honden deden hun werk in de onmiddelijke nabijheid van het vee, vrijwel zij aan zij. Hun taak bestond voornamelijk uit het hoeden, maar in mindere mate moesten ze ook kunnen drijven.

Door de komst van de kunstmest en de daarmee gepaard gaande ontginning van de schrale gronden raakte de Hollandse Herdershond aan het begin van de vorige eeuw werkeloos. Het is aan de prille kynologie te danken dat het ras bewaard is gebleven. Aan het begin van de 20e eeuw werden tal van Hollandse Herdershonden weggekocht van boerenerven voor de geregistreerde fokkerij en voor de tentoonstelling. Tot in de jaren 20 waren inschrijvingen van meer dan 100 Hollandse herders heel gewoon op meerdere clubmatches per jaar in het zuiden van ons land.

Voor hun oorspronkelijke werk is werkwilligheid, intelligentie, eigen initiatief, doorzettingsvermogen, zelfbeheersing, belangstelling voor vee, hoedinstinct en enig jachtinstinct, wendbaarheid en uithoudingsvermogen nodig. Door deze aanleg bleek de Hollandse Herder tevens geschikt voor vele andere taken. Veel van hen behaalden het KNPV-certificaat en vaak met lof, of het speur- of reddingshonddiploma. Ze zijn gek op spelletjes, zoals behendigheid en flyball. Ook serieuzer werk, zoals G&G, VZH en IPO is voor hen geschikt.

Nog steeds blijken ze geschikt om op de boerderij te werken en schapen te hoeden. Het merendeel heeft de aanleg om het grenshoeden te leren niet verloren, maar ook gewoon als maatje in de huiselijke kring voelt hij zich op zijn plaats. De hiervoor genoemde, ook in de rasstandaard omschreven, eigenschappen zullen bij vrijwel elke Hollandse Herdershond in aanleg aanwezig zijn, maar moeten wel ontwikkeld worden. Ze zullen zich optimaal kunnen ontplooien als men de hond datgene te doen geeft, dat aansluit op hetgeen in aanleg aanwezig is.

Hoe ziet een Hollandse Herder eruit? Volgens de raspunten is het een hond zonder overdrijving, met een normale, goede bouw, een gezonde hond met een groot uithoudingsvermogen. Hij blijft vitaal tot op hoge leeftijd. Daarin is in de loop der tijden weinig veranderd. Vanaf het begin van de kynologische geschiedenis heeft het de fokkers voor ogen gestaan het ras te bewaren in zijn meest oorspronkelijke vorm.

Wat is er de laatste eeuw veranderd? De maat bijvoorbeeld. Oorspronkelijk was de minimummaat voor teven 50 cm en voor reuen 53 cm. Omdat de Hollandse Herder veel door politie en leger gebruikt werd, heeft men rond 1910 getracht de maat omhoog te brengen. Dit heeft geresulteerd in de huidige maten. De grondkleur is nog steeds hetzelfde, maar de stroming is nu verplicht.
Bij de Hollandse Herder heeft men voor de grondkleur prachtige namen bedacht: goud noemen we alles van heel lichtgeel tot donker kastanjebruin, en zilver noemen we de kleur die een witte indruk maakt.De stroming is meestal zwart. Bij de ruwhaar is blauw toegestaan. Het merendeel van de honden heeft een masker. Het uitsluiten van de niet-gestroomde honden en van die met enige witte aftekening aan het begin van de vorige eeuw betekende een verarming voor het bestand.

Bij de Hollandse Herder komen genetisch gezien drie haarvariëteiten voor: kort-, lang- en ruwhaar. Kort- en langhaar overerft eenvoudig dominant/recessief. Bij de ruwhaar is de vererving van de vacht gecompliceerder. Aan het eind van de 19e eeuw, toen alle variëteiten nog door elkaar gefokt werden, onderscheidde men daardoor wel zes verschillende vachten. Sinds het begin van de vorige eeuw worden kort-, lang- en ruwharen gescheiden gefokt.

De langhaar was in de jaren dertig van de 20e eeuw vrijwel verdwenen. Vanaf 1937 heeft dr. W. van den Akker voor de wederopbouw van de langhaar gezocht naar honden die op het platteland als vanouds voor het 'boerenwerk' gefokt waren. Ook de andere variëteiten hebben regelmatig uit dit reservoir kunnen putten (het stamboek is pas gesloten op 1 februari 1971).

Het totale bestand bedroeg in 1994 ruim 2000 honden. In Nederland ongeveer 900 kortharen, 500 langharen en 500 ruwharen. In het buitenland totaal nog ongeveer 300 honden.

De belangen van het ras worden sinds 1898 behartigd door de Nederlandse Herdershonden Club, een van de oudste rasverenigingen in Nederland.